126 16 MAART 1923. de financiën van zoo'n overwegende beteekenis Absoluut niet. Het kan een argument zijn, dat er inslaat bij iemand, die niet op de hoogte is, doch spr. laat zich dit niet op de mouw spelden. De VOORZITTER protesteert tegen deze uitdrukking. De heer HAALMAN neemt die uitdrukking terug en zegt, dat hij zich zoo iets niet in het vooruitzicht laat stellen. Spr. is er ten volle van overtuigd, dat de inkomstenbelasting ook over 1922 weer een aanmerkelijk overschot zal opleveren. De aanvaarding van spr.'s voorstel zal dus geen onmiddel lijke verhooging van den Hoofdelijken Omslag tengevolge behoeven te hebben, terwijl speciaal de Bredasche ingezetenen ervan zullen profiteeren. Spr. heeft in deze altijd gemist een aanwijzing van andere gemeenten, waar de belasting op de openbare vermakelijkheden op dezelfde wijze geregeld is als hier. Dit bevreemdt spr. des te meer, daar Burgemeester en Wethouders er in andere gevallen zoo spoedig bij zijn met op andere plaatsen te wijzen. Spr. vermoedt echter, dat die plaatsen niet zoo gemakkelijk te vinden zullen zijn. Ten slotte spreekt hij de hoop uit, dat de Raad zich met zijn voorstel zal vereenigen. De heer CERUTTI is van meening, dat bijna elke be lasting een weeldebelasting is. In deze belasting draagt echter niet iedereen bij de richards komen niet in de Bredasche gelegenheden tot vermaak zij gaan naar den Haag of naar het buitenland. Het is dus de middenstand en de kleine man, waarop deze belasting drukt. Voorts zegt spr., dat 2/3 deel der bezoekers van een uitvoering met bal, bij den aanvang van het bal weggaat, terwijl alle andere voorstellingen tot het einde toe worden gevolgd het argument van Bur gemeester en Wethouders in deze is dus niet juist. Spr. vindt de belasting voor vermakelijkheden,'welke tot na mid dernacht duren dan ook te hoog hij heeft daar altijd tegen geketterd en zal er tegen blijven ketteren. Spr. stelt voor,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 126