130 16 MAART 1923. (St. Josephdag) niet meer als Zondag behoeft gevierd te worden, machtiging om het gemeente-personeel dien dag te laten werken. Binnenkort zal een voorstel tot wijziging van het Werkliedenreglement op dit punt den Raad bereiken. Zonder eenige bedenking wordt de gevraagde machtiging verleend. 35. Voorstel van het raadslid F. F. X. C e r u 11 i, om te besluiten, aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal een adres te richten, waarin om behoud van den zomertijd wordt verzocht. De VOORZITTER zegt, dat dit voorstel van den heer C e r u 11 i Burgemeester en Wethouders uit het hart is ge grepen. Het zou een jammerlijk iets zijn als de zomertijd werd afgeschaft. Burgemeester en Wethouders hadden er zich dan ook reeds mee bezig gehouden om een adres aan de Eerste Kamer te richten, aangezien het hier een stedelijk hygiënisch belang geldt. Ook op het platteland is niet een dergelijke drang tot afschaffing van den zomertijd aanwezig als soms wordt voorgesteld. Bij een enquête hebben 144 Brabantsche gemeenten en dat zijn natuurlijk niet allemaal groote steden zich voor het behoud van den zomertijd verklaard, aldus is in de Tweede Kamer medegedeeld. Een en ander heeft het College er toe geleid, den Raad voor te stellen, het volgende adres tot de Eerste Kamer te richten: ,,De Raad der gemeente Breda Met leedwezen het votum hebbende vernomen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in zake afschaffing van den Zomertijd Overwegende, dat de voordeelen van den zomertijd geens zins zijn beperkt tot „enkele bevolkingsgroepjes", zooals het heet in de Memorie van Toelichting tot het daartoe betrek kelijk in de Tweede Kamer aangenomen wetsontwerp dat met name voor plaatsen als Breda met eene stedelijke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 130