2 MEI 1923. 149 De heer HAALMAN wijst den heer C e r u 11 i er op, dat het allereerst een initiatief-voorstel van spr. met volledige toelichting den Raad heeft bereikt. Toen daarna het voorstel van het College verscheen, heeft hij het zijne ingetrokken met gelijktijdige indiening van eenige amendementen op het ontwerp van Burgemeester en Wethouders. Een daarvan is in de vorige vergadering aangenomen. Het onderhavige ontwerp besprekende, acht spr. niet geheel juist, wat zich daaromtrent in de laatste dagen heeft afgespeeld. Door het College is een vergadering met de meerbedoelde Raadsfractie belegd, van welke conferentie dit ontwerp het gevolg is geweest. De rest van den Raad is dus als quantité négligeable beschouwd. Spr. zal dit nu echter verder laten rusten en zijn stem aan dit ontwerp geven, daar het practisch gesproken bijna op hetzelfde neerkomt als zijn amendement. Beneden den leeftijd van veertig jaar zal het immers wel niet vaak gebeuren, dat een Wethouder reeds gepensionneerd wordt. De finan- cieele zijde van het vraagstuk acht spr. van heel weinig beteekenis, daar het volgens zijn meening nooit zal zijn uit te rekenen, wat er eventueel na zekeren tijd aan pensioenen voor de Wethouders zal moeten worden uitgekeerd. Dit hangt te veel af van onberekenbare factoren. De VOORZITTER merkt op, dat aangaande de houding van het College in deze, de meeningen van de heeren H o r n i x en Haaiman vrijwel parallel loopen. Spr. wenscht echter te constateeren, dat bij den geheelen gang van zaken niets duisters is voorgekomen en niets werd verborgen. De vorige maal bleef het ontwerp als het ware in de lucht hangen. Het College achtte het uiteraard wenschelijk om te weten, wat er verder mede zou gebeuren. De voorstellers werden daarom tot bijwoning eener vergadering met het College uitgenoodigd. Bij die gelegenheid is de zaak besproken en zijn de bezwaren naar voren gebracht, welke in het College tegen het amendement-Haaiman leefden, o.m. ook spr.'s bezwaar, dat n.l. aan een jong gewezen Wethouder heel zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 149