158 2 MEI 1923. kunnen doen eindigen. Indien de Voorzitter echter in zijn meening volhardt, is er natuurlijk niets aan te doen- De VOORZITTER antwoordt, dat zijn wil hierbij buiten beschouwing kan blijven. Door aan het verzoek van den bond te voldoen, zou men een raadsbesluit nemen, dat in vehementen strijd is met de Gemeentewet. Een verzoek aan de Kroon om vernietiging van een dergelijk besluit zou dan ook zeker niet uitblijven. Overigens zijn de gevallen, waarin geen verhooging wordt toegekend, schaarsch te noemen. Ieder geval wordt echter scherp onderzocht en de belang hebbende wordt door spr. in staat gesteld om in het mid den te brengen, wat hij wenscht. De heer COHEN is van meening, dat deze mogelijkheid om zich te verdedigen den belanghebbende niet veel zal helpen, indien de Voorzitter hem verzwijgt wat de reden der niet-toekenning is. De VOORZITTER begrijpt niet vanwaar de heer Cohen zijn inlichtingen verkrijgt. Uiteraard zal spr. toch wel beter op de hoogte zijn dan de heer Cohe n, die de behan deling van zoo'n geval niet meemaakt. Spr. ontkent dan ook, dat de personen niet zouden weten, om welke reden hun die straf wordt opgelegd. Integendeel, zij weten het zelfs wel heel wat beter nog dan spreker. De heer KORTEYVEG geeft in overweging een motie aan de Staten-Generaal te zenden, om aan te dringen op wetswijziging De VOORZITTER geeft den heer Korteweg in over weging om alvorens een dergelijke actie te beginnen, de gewichtige redenen daarvoor eerst met spreker eens te be spreken. Zonder verdere opmerkingen wordt alsnu beslo ten dit adres in handen van den Burgemeester te stellen ter afdoening.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 158