IÓ2
2 MEI 1923.
De heer OOSTVOGELS wijst erop, dat hier een besluit
van den Raad met voeten getreden is. Daarvoor kan in dit
geval geen verschooning gelden, omdat er twee oud-gemeente
ambtenaren bij betrokken zijn.
De VOORZITTER zegt, dat voor de plaats gehad hebbende
overtreding vanwege de bouwpolitie proces-verbaal is opge
maakt, en dit feit, zooals door den heer Lijdsman terecht
is opgemerkt, geheel afgescheiden staat van de aanvrage.
De heer OOSTVOGELS wenscht aanteekening in de
notulen, dat hij tegen inwilliging van het verzoek is.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten,
met intrekking van het raadsbesluit van 29 Januari
1923, aan adressant ontheffing te verleenen van
art. 14 der bouwverordening, ten behoeve van het
hebben van twee bergplaatsen op het achterterrein
van het perceel aan den Haagdijk n°. 50, en zulks
onder de volgende voorwaarden
a. dat geen verandering worde gebracht in de
grenzen van het perceel
b. dat op de geheele open ruimte, op de teekening
aangegeven, niets worde gebouwd of opgericht
c. dat de overkapping niet hooger worde aange
bracht dan 3 Meter boven den beganen grond
d. dat de overkapping niet van bestemming ver-
andere en nimmer geheel of gedeeltelijk tot
woning worde ingericht of gebruikt
e. dat ter voldoening aan art. 5 der Woningwet
eene teekening, ingericht volgens art. 99 der
bouwverordening, aan Burgemeester en Wet
houders ter goedkeuring worde aangeboden
dat, wanneer binnen drie maanden na de dag-
teekening van dit besluit van de verleende
ontheffing geen gebruik is gemaakt, deze ge
acht wordt niet te zijn verleend