2 MEI 1923.
„Ook op het personeel van de gemeentelijke nijverheids-
„en handelsscholen moet krachtens mededeeling van ge
noemden Minister, verhaal van pensioensbijdragen plaats
„hebben. Alleen in dat geval is gelijke subsidieering van
„gemeentelijke en bijzondere scholen mogelijk. Deze ambte
naren zijn derhalve ook in de ontworpen regeling opge
nomen.
„Ten slotte kwam het ons gewenscht voor om het verhaal
„van pensioensbijdragen ook toe te passen op de zgn. niet
„verplichte onderwijzers. Op de verplichte onderwijzers, waar
noor door het Rijk in het Algemeen Burgerlijk Pensioen
fonds moet worden bijgedragen, wordt dit verhaal toegepast
„krachtens meergemeld K. B. De bijdragen aan genoemd
„fonds voor de niet verplichte onderwijzers komen ten laste
der gemeenten, die ook regelen voor het verhaal kunnen
„stellen.
„Nu de verplichte onderwijzers moeten bijdragen, komt
„het ons met het oog op de uniformiteit en eenvoud in
„de toepassing van het verhaal gewenscht voor om ook op
„de niet verplichte onderwijzers pensioensbijdragen te ver-
falen, in ieder geval, omdat momenteel geen boventallige
„onderwijzers aanwezig zijn, regelen voor dat verhaal vast
,,te stellen.
„Door het wederinvoeren van verhaal van pensioensbij
dragen moet worden ingetrokken artikel 20 der verordening
tot regeling van de jaarwedden van rector, leeraren en
amanuensis van het gymnasium te Breda (Gemeenteblad
„No. 326), bepalende, dat die leeraren eene vergoeding ont
vangen ten beloope van hetgeen wegens korting voor eigen
„pensioen en wegens bijdrage voor weduwen en weezen-
„pensioen door hen verschuldigd is. Bleef deze bepaling, die
„alleen noodig was in het systeem der thans vervallen wet
„tot regeling van de pensioenen der leeraren, van kracht,
„dan zou daardoor het geheele verhaal weder ongedaan
„worden gemaakt.
„Resumeerende hebben wij de eer (J voor te stellen over