I/O 2 MEI 1923. van de autonomie der gemeente-besturen is in den laatsten tijd in de Staten-Generaal ook veel gesproken, doch op het oogenblik blijft er niets anders over, dan aan des ministers wensch te voldoen. Geen der leden blijkt trouwens bezwaar te hebben tegen het principe van de pensioensbijdrage. Alleen wil de heer H o r n i x de behandeling van dit voorstel eenige weken uitstellen. De heer HORNIX zegt, dat de zaak anders onbillijk beslist wordt. Den eenen keer beschouwt de Raad dit personeel als rijks-, den anderen keer als gemeente-personeel. Zijn zij rijks ambtenaren en beambten, dan behooren zij de terugstorting der bijdrage over 1920 alsnog te ontvangen. De VOORZITTER is van meening, dat hier een verwarring plaats heeft met de gerezen quaestie betreffende de leidraad voor de salarissen en de daarbij opgelegde verplichting om 50% dier salarissen te betalen. Nu is het hier een soort gelijke dwang. Wanneer de pensioensbijdragen niet verhaald worden, zal ook de subsidie van 70 °/0 van de salarissen niet worden uitgekeerd. De ambtenaren blijven wat ze zijn, gemeente-ambtenaren, afgescheiden van de vraag hoeveel subsidie het Rijk verleent. Overigens mogen de leeraren van de ambachtsschool en de avondschool voor ambachtslieden wel eens bedenken, dat zij indertijd door meer bedoelden leidraad in een zeer gunstige positie tegenover andere gemeente ambtenaren geraakten. Toen verheugden zij zich begrijpe lijkerwijs over de bemoeiing van het Rijk. Het tegendeel is thans natuurlijk het geval, omdat zij iets in inkomsten daardoor achteruitgaan. Zij zullen echter ook dan niet of weinig achter staan bij andere gemeente-ambtenaren. Dezelfde quaestie doet zich voor ten aanzien van de onderwijzers aan de openbare lagere school deze zijn ook gemeente-ambtenaren. Ook zij waren verheugd over de wettelijke salarisregeling de onderhavige bemoeiing van het Rijk valt natuurlijk ook bij hen niet in den smaak. Van welken kant men de zaak echter ook moge bekijken, er is geen ontkomen aan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 170