i8o 2 MEI 1923. 29. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot aankoop van perceelen bouwterrein en een tweetal woningen aan de Beekstraat, in verband met het plan voor den bouw van arbeiderswoningen aan het Dijkje. De heer KORTEWEG is bevreesd, dat het niet in den koop begrijpen van een strook, lang 150 M. en breed 4 M. naderhand tot groote schade van de gemeente zal blijken. Natuurlijk moet uitbreiding van de fabriek niet onmogelijk gemaakt worden, doch spr. is van meening, dat men door het toestaan van de gevraagde uitzondering half werk zal verrichten. Immers, deze strook loopt midden door het terrein, dat aan de gemeente zal komen en daarom acht spr. het van groot belang, dat bedoelde strook ook in handen der gemeente komt. De VOORZITTER zou toch willen aanvangen met het aangeboden stuk te koopen. Mocht naderhand blijken, dat de strook, welke thans wordt uitgezonderd, voor de gemeente van groot belang is, dan kunnen alsnog pogingen worden gedaan om ook dat gedeelte in handen te krijgen. De heer KORTEWEG zou toch alles in eens willen ver krijgen, hetzij door koop, hetzij door onteigening. De VOORZITTER zegt, dat volgens het oordeel van den Directeur van Openbare Werken, ook zonder de bewuste strook een goed plan van bebouwing kan verkregen worden. De heer KORTEWEG wijst er op, dat aldaar een bebouwde kom zal ontstaan, doorsneden door een strook gronds, welke niet aan de gemeente toebehoort. De VOORZITTER blijft van meening, dat de afhandeling dezer zaak hiervoor niet behoeft te worden aangehouden. De heer CERUTTI vraagt, waarom de bouwcommissie over deze aangelegenheid niet is gehoord. Het geldt hier

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 180