2 MEI 1923.
voorgesteld. Men moet, volgens spr., hierbij niet vergeten,
dat het Diaconessenhuis bij mindere inkomsten veel grootere
exploitatiekosten heeft, aangezien het geheele verplegende
personeel ook gesalarieerd moet worden, terwijl in het Sint
Ignatiusgesticht de zusters voor een groot gedeelte Pro Deo
haar werk verrichten. In dit licht bezien zou spr. een ver
goeding van f 3.willen vaststellen, te meer, omdat het
hier maar een luttel bedrag betreft.
De heer KORTEVVEG vraagt zich af, wat voordeeliger
zou zijn, eene vergoeding van f 2.50 zonder of eene van
f 3.25 mèt verstrekking van genees-, heel- en verloskundige
behandeling, specialistische hulp enz. Zoude het niet moge
lijk zijn, dat Burgemeester en Wethouders het bestuur van
het Diaconessenhuis berichtten, dat de gemeente bereid is
eene vergoeding van f 3.25 te verleenen, indien het Diaco
nessenhuis de verstrekking van hetgeen dit huis minder biedt
dan het Sint Ignatiusgesticht uit eigen middelen wilde
bekostigen.
De VOORZITTER verklaart, dat het hier te berde ge
brachte overwogen en aan het bestuur van het Diaconessen
huis overgebracht kan worden. Spr. stelt daarom voor, de
beslissing in deze aan te houden.
De heer KOOFERBERG verklaart, dat het Diaconessen
huis onmogelijk in staat is om zich met zijn beperkte mid
delen die inrichtingen aan te schaffen, welke eene zoo
geperfectioneerde instelling als het Sint Ignatiusgesticht
vermag te bieden. Zonder dit heeft het huis reeds moeite
genoeg om staande te blijven. Het bestuur zal dus wel
antwoorden, dat het onmogelijk kan ingaan op de hier door
den heer Korteweg gestelde voorwaarde.
De VOORZITTER zegt, dat men bij deze zaak ook in
gedachte moet houden de quaesties, welke zich kortgeleden
bij het bepalen van den vergoedingsprijs aan het Sint
Ignatiusgesticht hebben voorgedaan. Het is jammer,