192 2 MEI 1923. De heer CERUTTI merkt op, dat in dat geval de bijdrage van de Bank van Leening weer verhoogd zou kunnen worden. De heer OOSTVOGELS vraagt, wat er met hem zal ge beuren, wanneer hij niet meer bij den gemeente-ontvanger werkzaam is. Spr. heeft sinds de invordering van de belas ting bij het Rijk berust, nog niet opgemerkt, dat er ten kantore van den gemeente-ontvanger, minder personeel werkzaam is. Nu geschiedt zelfs het tegenovergestelde en wordt er nog een bij aangesteld. De VOORZITTER verklaart, dat er werkelijk niet meer ambtenaren, dan noodig zijn, ten kantore van den gemeente ontvanger werkzaam zijn. Behoeft er niet meer voor de invordering der inkomsten-belasting gezorgd te worden, er zijn aan den anderen kant weer vele andere werkzaamheden bijgekomen. Mevrouw NEVE-REINTJES vindt 70 ook een hoog percentage voor de Bank van Leening. De VOORZITTER zegt, dat de wachtgeldregeling in het voordeel van den betrokken ambtenaar is ontworpen. Indien hij den dienst bij den gemeente-ontvanger moet verlaten, is hij toch beter met 70% dan met 5o°/0 geholpen. Overigens komt het wel vrijwel op hetzelfde neer, daar de Bank van Leening eene gemeentelijke instelling is. Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 42. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om alsnog de bestaande steunregeling voor georganiseerde en ongeor ganiseerde werkloozen alsnog met 2 maanden te verlengen. De VOORZITTER merkt op, dat hier een verlenging van 2 maanden wordt voorgesteld, omdat een maand zoo ras

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 192