26 JUNI 1923. 233 De VOORZITTER verklaart, dat het gemeentebestuur alle sympathie heeft voor volksontwikkeling en onderwijs, doch het is de vraag of in dit geval gelden uit de gemeentekas daarvoor goed besteed zijn. De heer SCHRAUWEN wijst er op, dat blijkens het minimum in de verordening op weinig deelnemers is gerekend. Thans wordt echter voorgesteld de subsidie in te trekken, hoewel het aantal leerlingen nog boven het minimum is. De VOORZITTER merkt op, dat aanvankelijk het aantal cursisten aanmerkelijk meer dan het gestelde minimum be droeg, terwijl het thans nog slechts juist even boven het minimum is. Daarom heeft het College zich afgevraagd of deze cursus sen nog wel in een bepaalde behoefte voorzien. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarop in stemming gebracht en verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Tegen stemden mevrouw N e v e-R e i n t j e s en de heeren Korteweg, Martens, Me ij vis, Kluft, Loomans, Clement, Moll, Cohen, Van Zweden, Bogmans, Hornix, Haaiman en Schrauwen. Voor stemden de heeren Van D ij k, C e r u 11 i, L ij d s- man, Oostvogels, Feber en Van Groen endael. 27. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot intrek king van de verordening tot regeling van het vervolgonder wijs, aldus luidende „Tengevolge van de jongste wijziging van de wet op het „Lager Onderwijs zullen de kosten van het vervolgonderwijs „voortaan geheel ten laste der gemeente komen, met gelijke „gevolgen ten aanzien van het bijzonder vervolgonderwijs. „Gezien het gering aantal leerlingen, dat aan het vervolg onderwijs deelneemt op 1 Maart j.l. bedroeg dit op de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 233