2 36
26 JUNI 1923.
In de allereerste plaats kan het in hooge mate bevreem
dend worden genoemd, dat in de nota door het College van
Burgemeester en Wethouders aan den Raad overgelegd, met
geen enkel woord wordt gerept van de uitkomsten van den
dienst 1922.
Bevreemdend, wijl het vorig jaar het voorstel tot vaststellen
van den vermenigvuldigingsfactor vergezeld ging van een
breed overzicht betreffende de uitkomsten van het vooraf
gaand dienstjaar. Nu echter het College gemeend heeft den
Raad een en ander te moeten onthouden, acht ik het mijn
plicht, de aandacht van den Raad te vragen voor het vol
gende
In de notulen van de vergadering van 8 Juni 1922, in
welke vergadering de factor werd vastgesteld, lezen wij in
de zoo juist door mij gememoreerde nota van Burgemeester
en Wethouders
Bij een belastbaar inkomen van f 13,707,747 (uitkomst
dienst 1921 '22), bedraagt de opbrengst der gemeentelijke
inkomstenbelasting, inclusief de forensenbelasting bij een
factor van 1 f 801,025,87.
Neemt men den factor 0,9, dan wordt de opbrengst bij
een gelijk belastbaar inkomen f 758.997,90.
Nu is destijds bij deze becijfering geen rekening gehouden
met de nadien ingekomen missive van den Minister, die
ons gelastte den aftrek voor gehuwden te brengen van f 800.
op f 700,eene bepaling, die automatisch de opbrengst
met nog ongeveer f 30,000.zou doen stijgen.
Nu lezen wij in het voorliggende voorstel van Burgemees
ter en Wethouders, dat het belastbaar inkomen op3Meij.l.
bedroeg f 13,319,830 en tevens, dat op het oogenblik der
opgave nog eenige aanslagen moesten worden geregeld,
benevens 2oo forensen-aanslagen.
Zoodat het belastbaar inkomen in totaal nog veilig aan
merkelijk hooger mag worden geschat, zoodat de door
Burgemeester en Wethouders op 8 Juni 1922 gedane voor
spelling, dat het belastbaar inkomen over dat jaar zou