29 JANUARI 1923. 23 toevoer van licht en lucht betreft, door de voorgenomen verbouwing ernstig zouden worden benadeeld en verder niet gebleken was, dat hier aanwezig is een bijzonder geval of een geval van dringende noodzakelijkheid. Blijkens voornoemde adviezen van de Gezondheidscommissie en den adjunct directeur van Openbare Werken, wordt door de afschuining, zooals op de thans overgelegde teekening is aangegeven, slechts in zeer geringe mate tegemoet gekomen aan de vroeger geopperde bezwaren betreffende den toevoer van lucht en licht. De heer CLEMENT wijst er op, dat het bestaande pand ruim anderhalven meter hooger is dan het nieuwe zal worden. Voorts zal de schuinte van het voorschild 52 centimeter sterker worden dan van het tegenwoordige dak. Spr. begrijpt dan ook niet, waarom tegen deze verbouwing bezwaar wordt gemaakt. Er zal veel meer lucht en licht in de gang komen. Spr. stelt dan ook voor om de ontheffing te verleenen. De heer OOSTVOGELS noemt een tweetal gevallen, waarin wel ontheffing van artikel 14 is verleend, niettegenstaande de toestanden daarbij veel ongunstiger waren. De woningen achter het thans bedoelde pand zijn het eigendom van den heer Segeren, die tegen deze verbouwing in het geheel geen bezwaar heeft. Spr. zet vervolgens in een breedvoerig betoog uiteen, dat rondom die huizen zich een zee van licht bevindt! Wanneer de afgevaardigden van de sociaal democratische arbeiderspartij, die zich voor deze achter woningen zoo bezorgd maakten, de situatie eens ter plaatse hadden opgenomen, dan zouden zij thans wel een andere houding aannemen. Spr. zegt, dat de heer Meeuwesen met artikel 14 niets te maken zou hebben, indien hij een stuk van den tuin van den heer B o u m a n kocht. Naar zijn meening, gaat deze strijd dus over de beurs van den heer Meeuwesen. De heer CERUTTI zal thans voor het verleenen van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 23