26 JUNI 1923.
23$
Welnu, Mijnheer de Voorzitter, wij hebben rustig
gewacht en niet tot half April maar tot einde Juni of 21/,
maand langer en vraag ik, waar vind ik in de nota ook
maar iets van de toezegging van Wethouder F e b e r
Neen, Mijnheer de Voorzitter, de heer Haaiman is
niet gerustzooals reeds gezegd in de nota staat geen enkel
woord over de uitkomsten 1922.
Alsnu keer ik tot dien dienst terug. Terloops zij opge
merkt, dat ik mij uitsluitend heb bepaald tot de gewone
middelen. Ik meen dan overduidelijk aangetoond te hebben,
dat een meerdere opbrengst van H.O. en winst van bedrijven
ad f 170,000,vast staat. Nu weet ik wel, dat er objecten
zijn, die beneden de raming zijn gebleven, zooals o.m. het
schoolgeld en dit wellicht met ongeveer f 40,000,maar
over het algemeen mogen geen groote schommelingen in
voor- of nadeel worden verwacht.
Opcenten personeel, iets wat ook wel eens de aandacht van
den Raad verdient, brachten f 88,000,op of meer dan het
geraamde; daartegenover.brachten de opcenten op de ver
mogensbelasting f 34,000,of nagenoeg evenveel minder
dan het geraamde. Deze twee objecten dekken dus elkander.
Verminder ik nu de berekende f 170,000,met de min
dere opbrengst schoolgeld ad f 40,000,dan houd ik nog
f 130,000,over als vaststaand batig slot dienst 1922. Dit
bedrag nu, Mijnheer de Voorzitter, wil ik grootendeels,
liefst geheel, ten bate van de begrooting 1923 brengen om
hiermee tot de hoofdstrekking van mijn betoog te komen.
Nu is over 1923 benoodigd aan Inkomstenbelasting
f 510,000,voor het belastingjaar i923/'24, wordt door den
inspecteur der directe belastingen eene daling van het
inkomen verwacht van 1520°/0.
Nu behoeft het geenszins vast te staan, dat een dergelijke
daling gepaard gaat met een evenredige daling der belas
tingopbrengst het ligt er maar aan waar die daling het
meest te constateeren valt. Mijns inziens zal dat hoofdzake
lijk, daar zijn, waar niet een evenredige daling der belasting-