20 JUNI 1923 241 Spr. verklaart echter, dat ook hij natuurlijk de zaak bekeken heeft en wel zeer nauwkeurig van alle kanten, terwijl de heer Haaiman haar eenzijdig bezien heeft, door n.l. geen voldoende rekening te houden met de uitgaven. Spr. zal ten zeerste verheugd zijn, indien het dienstjaar 1922 zonder nadeelen op te leveren zal sluiten. Zoolang de dienst nog niet is afgesloten kan spr. teleurgesteld worden door posten van uitgaven, welke nog binnenkomen. Op het oogenblik kan dus op dit punt nog geen zekerheid bestaan. Bovendien moet men niet vergeten, dat de factor van 0.8 maar niet zoo zonder grondige overweging door spr. is opgesteld. Nauwkeurig is alles door hem hierbij nagegaan. In de gegeven toelichting heeft spr. daarvan ook het een en ander vermeld, doch het is niet mogelijk alle factoren, welke hierbij van invloed zijn, op te sommen. In de eerste plaats dient de Raad ook vertrouwen te stellen in de ambtenaren, die met dit vraagstuk op de hoogte zijn en den Raad van voorlichting dienen en in den wethouder van financiën. Ook moet men vooral niet vergeten, dat juist de verlaging ten goede komt aan de groote inkomens. Vóór den oorlog bedroeg het percentage der belasting 3 °/0 en indien ook nu nog niet progressief geheven werd,, dan zou dit percentage thans 4 SU °/0 bedragen. Men is dus op den goeden weg, al moet de factor op den duur nog lager komen. De voorzichtigheid dient echter betracht te worden en daarom is de factor nu op 0.8 gesteld. De heer HAALMAN heeft geenszins een academisch betoog gehouden; spr. maakte zijn opmerkingen aan de hand van de officieele cijfers en hij blijft van meening, dat op een overschot gerekend mag worden. Spr. vindt het absoluut niet noodig, dat steeds de overschotten voor latere dienst jaren worden gereserveerd. De heer Feber heeft hem verweten eenzijdig de zaak te hebben bezien. Spr. heeft echter wel degelijk ook de uitgaven nagegaan, maar hij is hierdoor niet tot andere gedachten gekomen over het z.i. te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 241