26 JUNI 1923. 243 De VOORZITTER merkt op, dat de door den heer Haaiman gedachte verlaging niet voldoende belangrijk is om risico's te ondergaan van latere verhooging. Toen de factor 1.4 bedroeg, was het een zeer belangrijke vraag of hij niet lager gesteld kon worden. Sindsdien gaat hij gelei delijk omlaag en spr. acht, waar thans twijfel bestaat en het voordeel toch niet van veel belang is, het beter om de geleidelijkheid te blijven betrachten, dan om het voorstel van den heer Haaiman aan te nemen. De heer COHEN vraagt, of dit punt niet tot een volgende vergadering kan worden aangehouden om den heer Feber in staat te stellen een uitvoerige beantwoording voor te bereiden. De heer FEBER zegt, dat de directie van de belastingen op de vaststelling wacht. De heer HORNIX constateert, dat hier twee meeningen tegenover elkaar staan, n.l. de eene, dat er een overschot van f 100,000.zal zijn en de andere, dat er vermoedelijk geen overschot zal zijn. Het is dus voor de raadsleden wel zeer moeilijk om hier een juist oordeel uit te spreken. Daarom acht ook hij aanhouding van dit vraagstuk zeer gewenscht, teneinde een duidelijk inzicht te kunnen verkrijgen. De VOORZITTER verklaart, dat, gelijk de heer Feber heeft uiteengezet, met de vaststelling niet lang gewacht kan worden. Daar de Raad echter zeer binnenkort wederom zal vergaderen, heeft spr. er geen bezwaar tegen, om dit punt tot de volgende vergadering aan te houden. Alsnu wordt besloten dit punt der agenda aan te houden tot de eerstvolgende vergadering. 29. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast stelling van een bouwverbod op een gedeelte van het per ceel domeingrond in het Wilhelminapark. Dienovereenkomstig wordt besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 243