268 6 JULI 1923. opengesteld voor het nemen van schoolbaden, vraagt, of het niet op den weg der gemeente ligt om een schoollokaal daarvoor in te richten. De VOORZITTER antwoordt, dat het denkbeeld van den heer Korteweg kan worden onderzochter zijn evenwel niet veel schoollokalen disponibel. De heer COHEN meent, dat de uitlating van den Voor zitter ten aanzien van het badhuis te Tilhirg een verkeerden indruk kan wekken en deelt mede, dat die zaak zoo is gelegen, dat, indien dit badhuis van particuliere zijde niet goed geëxploiteerd mocht worden, de gemeente dan de exploitatie ter hand zal nemen er is echter geen sprake van niet rendeeren Wat betreft het plan om een badhuis op te richten op het pleintje vóór de Gasfabriek, heeft spr. vernomen, dat zulks op persoonlijke bezwaren stuit Spr. vindt het daar juist de geschiktste plaats. De VOORZITTER zegt, dat het hier gaat om zuiver zakelijke bezwaren. De heer COHENIk heb wel eens anders gehoord Zonder verdere bedenkingen wordt alsnu overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. 16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot het verleenen eener bijdrage ad f200, aan de Bredasche Orkestvereeniging als tegemoetkoming in de tekorten voor de in het afgeloopen seizoen gegeven volksconcerten. De heer SCHRAUWEN verklaart, niet tegen het verleenen van deze subsidie te zijn, hoewel men hier eigenlijk niet van zw/Arconcerten kan spreken. Spr. wil er alleen op wijzen, dat er in het afgeloopen seizoen nog een volksuitvoering is gegeven, waarop is toegelegd en wel door de Vereeniging „Zanglust".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 268