280
6 JULI 1923.
meerdere opbrengst van f 30,000 wel een factor mag zijn
waarmede rekening is te houden. Iets verder in zijne nota
zegt de heer Haaiman, dat de voorspelling van Burge
meester en Wethouders omtrent het belastbaar inkomen,
gedaan op 8 Juni 1922, niet is uitgekomen. Maar de heer
Haaiman weet toch wel, dat, te dezer zake, van voor
spellingen van Burgemeester en Wethouders geen sprake
kan zijn, omdat dit College is aangewezen op de nog slechts
vage adviezen van de inspectie der belastingen. Vervolgens
tracht de heer Haaiman te betoogen, dat de opbre7igst
van den hoofdelijken omslag over 1922 veilig is te stellen
op f 700,000, alzoo f 80,000 meer, dan voor den dienst
1922 was benoodigd.
Hier heeft de heer Haaiman er zeker niet aan gedacht,
dat er in vele gevallen groot verschil bestaat tusschen het
bedrag, vermeld op een aanslagbiljet en de opbrengst, welke
ten slotte in de gemeentekas vloeit. En in verband hiermede
zij even aangestipt, dat voor den dienst 1922 de post „Uit-
keering aan het rijk van het aandeel in de kwade posten
„wegens de directe belastingen" (Uitgaven, hoofdstuk III,
art. 3) is geraamd op f 1000, doch dat op uit0. Mei 1923
voor den dienst 1922 ter zake reeds was uitgegeven een
bedrag van f 15,525,05. Voor kwade posten H.O. dienst
192ij'22 werd reeds ingehouden bijna f 39,000. De heer
Haaiman moge de opbrengst veilig stellen op f 700,000,
een feit is het, dat op ult°- Mei 1923 nog slechts was ont
vangen f 573,254,10. Verder komt de heer Haaiman nog
eens terug op eene reeds afgedane zaak, n.l. de bestemming,
door den Raad gegeven aan het batig slot dienst 1921,
groot f 301,143,66. Hetgeen hij daaromtrent mededeelt kan
aanleiding geven tot de vraag, hoe het mogelijk is van dit
bedrag f 190,000 over te brengen op den dienst 1922, ver
volgens f 110,000 ten goede te doen komen aan den dienst
1924 en de rest a f 111,143.66 te boeken op de begrooting
van 1923, alzoo te zamen f 411,143,66.
De heer HA ALM AN U geeft een onjuiste voorstelling