6 JULI 1923. 281 De heer FEBER De zaak is zoo en niet anders. Er is f 110.000 bestemd voor den dienst 1924; f 80,000 voor teruggaaf van belasting over 1922 en de rest a f 111,143,66 is geboekt op de begrooting van 1923. Zooals gezegd, deze zaak is afgedaan en het heeft dan ook geen zin thans te bespreken, of men daardoor al dan niet op den verkeerden weg is. Voorts zegt de heer Haaiman, dat de opbrengst van het schoolgeld beneden de raming is gebleven, wellicht f 40,000. Dit is minder juist. De opbrengst is geraamd op f 120,000 en was op ult°- Mei '23 f 53,294,44, alzoo opdat tijdstip f 66,705,56 beneden de raming, d.i. toch wel iets meer dan „wellicht f 40,000". „Over het algemeen mogen „geen groote schommelingen in voor- of nadeel worden „verwacht," zegt de heer Haaiman, en hij kiest dan een paar posten uit, wier afwijkingen van de raming elkaar op heffen, waarna hij nogmaals vastlegt, dat de dienst 1922 een batig slot zal opleveren van f 130,000. Van die schom melingen in voor- of nadeel, maakt de heer Haaiman zich wat al te gemakkelijk af, vooral, omdat daarin ligt het zwaartepunt van de heele zaak. Ook over de uitgaven, die mede van invloed zijn op de grootte van den vermenigvul digingsfactor, rept de heer Haaiman met geen enkel woord. Van eene volledige voorlichting door den heer Haaiman is dan ook geen sprake, veeleer wekt zij den indruk van eenzijdigheid. Waarom zegt de heer Haaiman niet, dat de opcenten op de dividend- en tantième-belasting, alsmede die op de hoofdsom der vermogensbelasting resp. f22,000 en f15,000 beneden de raming zijn geblevenwaarom niet, dat de totale opbrengst van alle opcenten van 's Rijks directe belastingen circa f20,000 beneden de raming bleef Waarom meldt hij niet, dat de opbrengst van verkoop van asch en vuilnis ruim f 24,000 minder bedraagt, dan geraamd is En wat mag de reden zijn, dat de heer Haaiman onvermeld

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 281