282
6 JULI 1923.
laat, dat de werkelijke ontvangsten over 1922 thans nog
zoover beneden de raming zijn En nogmaals, waarom laat
de heer Haaiman het verloop der uitgaven over 1922
onaangeroerd, hoewel zich ook daarbij beduidende afwijkin
gen van de raming voordoen. De geheele zaak draait ten
slotte om de vraag, of het juist is wat de heer Haaiman
beweert, n.l. dat een vaststaand batig slot over den gewonen
dienst 1922, groot f 130,000 zal overblijven en zoo ja, eerst
dan heeft het zin de vraag te stellen, of dat batig saldo
in afwijking van den tot nog toe gevolgden weg geheel
of gedeeltelijk dient gebracht ten bate van den dienst 1923.
De stand der rekening 1922 per ult°- Mei 1923, wekte
allerminst de verwachting, dat de gewone dienst een batig
slot zou opleveren, zooals eerst in de laatste dagen is ge
bleken. Toen dan ook de vaststelling van den vermenigvul
digingsfactor in behandeling kwam in de jongste raadszitting,
bestond er geen enkele deugdelijke grond om op het voor
stel van den heer Haaiman in te gaan. Eerst de later
ingekomen verrassende mededeeling van den Rijks-Ontvanger
bracht eene verandering in den toestand, eene verandering,
die noch de heer Haaiman noch ons College op goeden
grond te voren heeft kunnen vaststellen, terwijl achteraf
blijkt, dat ook de uitkomst, welke de heer Haaiman
overduidelijk meende te hebben aangetoond, geenszins de
juiste is.
Dit, Mijnheer de Voorzitter, als antwoord van ons
College op de opmerkingen van den heer Haaiman.
De heer CERUTTI zegt, dat de heer Haaiman ook
reeds in de vorige vergadering een opmerking heeft
gemaakt over het overbrengen van het batig saldo over 1922
naar het meest nabijliggende dienstjaar, welke spr. niet kan
deelen zulks is geen gebruik bij de gemeente-administratie.
Wel is spr het met den heer Haaiman eens, dat het
batig saldo van 1921 niet overgebracht moet worden op den
dienst 1924, het zou dan meer dan 2 jaar over springen.