284
6 JULI 1923.
En wat nu de hoofdzaak betreft, nd. de opbrengst van
den H.O. over 1922, welke spr. in zijn rede meende veilig
te mogen schatten op f 700,000, welnu, dit bedrag is erer
ontbreekt geen cent aan. Immers er was reeds ontvangen
f570,000 en daarbij komt thans de f 130,000 uit den brief
van den Inspecteur.
Vervolgens komt spr. tot hetgeen de heer F e b e r heeft
gezegd over het verschil in aanslagbiljet en opbrengst en
als zoude spr. geen rekening hebben gehouden met kwade
posten e.d. Spr. wijst er op, dat zulks wel degelijk het geval
is. Hij heeft immers de veiligheidskleppen, door Burgemeester
en Wethouders bij het berekenen van hun factor reeds open
gezet, geheel intact gelaten.
Dan komt spr. nog even terug op de kwestie der f 110.000
van den dienst 1921. De heer Feb er heeft daaromtrent
en spr. heeft zulks tot zijn spijt reeds bij interruptie
moeten opmerken een geheel verkeerde voorstelling van
zaken gegeven. Wat toch is het geval De rekening over
1921 heeft buiten de terugbetaling der te veel betaalde
belasting een batig slot opgeleverd van circa f 300,000, daar.
van is f190,000 waarvan nog f80,000 terug te betalen
belasting gebracht op den dienst 1922, terwijl de resteerende
f 110,000 is gereserveerd voor den dienst 1924.
Wat nu het schoolgeld aangaat, dat spreker f 40,000
minder heeft geraamd dan was begroot, daaromtrent heeft
de heer F e b e r medegedeeld, dat deze opbrengst nog
f 20.000 lager moet worden aangenomen. Doch daartegenover
staan toch vele posten, waarvan de opbrengst de raming
heeft overtroffen. Als één voorbeeld uit vele noemt spr. het
bruggeld. Dit bracht over 1921 pl.m. f 1000 meer op dan
over 1922 werd geraamd, terwijl over 1922 dit recht is ver
dubbeld. Nu kan de heer F e b e r wel zeggen, dat spr. zich
al te gemakkelijk van deze zaken afmaakt, maar dan vraagt
spr. zich afDoor wiens schuld Wederom, zegt spr. en
hij vreest dit nog wel eens te moeten herhalen door de
schuld van Burgemeester en Wethouders, die ook in deze