6 JULI 1923. 285 geen volledige voorlichting hebben gegeven. „Waarom", vraagt de heer F e b e r, spreekt de heer Haaiman niet over de mindere opbrengst van de dividend- en tantième belasting Waarom spreekt de heer Haaiman niet over de mindere opbrengst van dit en de mindere opbrengst van dat?" Maar waarom, vraagt spr. op zijn beurt, spreekt de heer F e b e r niet over de vele posten, welke de raming hebben overschreden? Het moge dan zijn, dat spr., die, waar Burgemeester en Wethouders den Raad de gegevens hebben onthouden, moest zoeken en tasten naar cijfers, daarbij wel licht eens misgetast heeft, de heer Feb er heeft het echter niet gewaagd en zou dit ook niet hebben gekund te zeggen, dat spr.'s betoog als zoodanig onjuist zou zijn. Ten slotte de opmerking van den heer C e r u 11 i, die de f 110,000 van den dienst 1921 wil aanwenden voor den dienst 1923. Daarmede kan spr. zich zeer goed vereenigen, omdat dit practisch op hetzelfde neerkomt. Overigens meent spr., dat niets is aangevoerd, hetwelk zijn standpunt heeft kunnen wijzigen. Hij blijft dan ook bij zijn voorstel om den factor voor 1923 op 0,7 te bepalen en laat met volle gerustheid de beslissing in deze aan den Raad over. De heer FEBER wenscht nog een opmerking te maken over de kwestie van de schommelingen. De heer Haaiman blijft van meening, dat groote schommelingen niet te ver wachten zijn. Als men echter nagaat, dat de ontvangsten en de uitgaven over den dienst 1922 resp. f 266,000 en ruim f 300.000 boven de raming waren, dan noemt spr. zulks beduidende schommelingen. Voorts merkt spr. op, dat het bedrag van de opbrengst van de plaatselijke inkomstenbelas ting over 1922 door den heer Haaiman niet juist is ge steld de H. O. bracht dat jaar f 573,000 in het laadje, dus is de heer Haaiman er f 42.000 neven. De heer HAALMAN wil even opmerken, dat de 10e ter mijn wel de slottermijn wordt genoemd, maar dat daarna nog komt de afrekening deze zal nog wel meevallen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 285