296 6 JULI 1923. „Inderdaad, wanneer het Nederlandsche volk in 1923 „als ten wapenschouw komt met zijne versieringen, zijne „optochten, zijne jubelklanken, behoort Breda in de eerste „gelederen te staan". Deze woorden hebben het Comité aanleiding gegeven tot het ontwerpen van een breed opgezet plan. De heer Bog- m a n s moet voor deze subsidie stemmen, anders hebben de werkloozen niets te zien. Het bevreemdt spr, dat Bur gemeester en Wethouders thans komen met een bescheiden bedrag van f 3000, waardoor het plan tot het houden van een historischen optocht wellicht niet zal kunnen doorgaan. Spr. stelt daarom voor, f 4000 ter beschikking te stellen van het feestcomité en f 1000 te geven aan het Burgerlijk Armbestuur. De VOORZITTER zegt de heer C e r u 11 i weet dit heel goed in zijne mededeelingen zeer beperkt te moeten zijn. Spr. wil alleen opmerken, dat men niet altijd in staat wordt gesteld geheel overeenkomstig eigen idee te handelen. Meer kan spr. er niet van zeggen. De heer CLEMENT wil dan wel verklaren, dat Burge meester en Wethouders er door den Raad toe gedwongen zijn om met dit bescheiden voorstel te komen. Het gaat niet aan, in deze een blaam te werpen op Burgemeester en Wethouders. De VOORZITTER verzoekt den heer Clement niet verder op de zaak in te gaan, ook al is zulks van zekere zijde uitgelokt, en acht thans het oogenblik gekomen om over te gaan tot stemming over het voorstel van Burge meester en Wethouders. De heer COHEN herinnert aan het voorstel-Meijvis om een gesplitste stemming te houden. De VOORZITTER ziet de noodzakelijkheid van een der gelijke stemming niet in. Men kan toch niet tegen deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 296