3° 29 JANUARI 1923. ging van de verordening op de heffing van schoolgeld op het Gymnasium, in verband met de bezwaren, welke door de Regeering werden gemaakt tegen deze verordening. De heer KORTEWEG merkt op, dat blijkens de toelichting op dit voorstel het schoolgeld voor de buitenleerlingen gelijk moet zijn aan dat voor leerlingen uit de gemeenten. Spr. berekent vervolgens, dat het Gymnasium aan de gemeente Breda op deze wijze f 20.000,per jaar kost en zulks voor 51 leerlingen, waaronder 27, die niet alhier wonen. Spr vindt het toch treurig, dat de gemeente dit alles maar moet betalen. Hij acht een schrijven aan de Staten-Generaal noodig vooral nu de wijziging van de Middelbaar-Onderwijswet na 6 Februari in behandeling komt. De VOORZITTER zegt, dat de enorme kosten, welke de gemeente heeft uit te geven voor de buitenleerlingen, reeds meermalen zijn besproken. Het kan echter overwogen worden of het wenschelijk zou zijn een brief op te stellen, gelijk de heer Korteweg bedoelt. Spr. zou evenwel op het oogen- blik niet direct weten, hoe een dergelijk schrijven zou moeten luiden. Men kan zich overigens ook op het standpunt plaatsen, dat de wijziging van de Middelbaar-Onderwijswet ook in dit opzicht verandering zal brengen en eenig afwachten aanbe veling verdient. De heer KORTEWEG vraagt, of hij soms even een motie zal opstellen. De VOORZITTER verklaart, dat, ook al zou de heer Korteweg dit zoo gauw kunnen klaarspelen, deze motie toch eerst een punt van onderzoek zou moeten uitmaken bij Burgemeester en Wethouders. Indien de heer Korteweg echter een goed inzicht in deze zaak heeft, zal het College gaarne nader daarover worden ingelicht. Zonder verdere bedenkingen wordt alsnu besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 30