27 JULI 1923. 327 De heer MEIJVIS merkt op, dat Burgemeester en Wethou ders zijn amendement dan even goed hadden kunnen over nemen. Spr. vindt het beter de bewuste bepaling op te nemen met het oog op het zich voordoen van conflicten. De Voor zitter heeft in dit verband de gemeente Eindhoven aange haald, doch dit is ook juist de eenige plaa's in het land waar zich zoodanig moeilijkheden hebben voorgedaan, terwijl die bepaling in de meeste gemeenten bestaat. Ten slotte beweert spr., dat dit voorstel door Burgemeester en Wet houders aan de commissie van advies is gedicteerd het is niet uit den boezem der commissie voortgekomen. De heer COHEN is, naar aanleiding van hetgeen door den heer Moll gezegd is, van oordeel, dat men de bepa ling in kwestie beter kan opnemen. De heer MOLL verklaart, nogmaals, dat de toestand prac tisch onveranderd blijft; alleen kunnen uit de opneming van een dergelijke bepaling moeilijkheden voortspruiten. De VOORZITTER merkt naar aanleiding van de laatste woorden van den heer Moll nog op, dat Burgemeester en Wethouders, om die reden een zoodanige bepaling niet hebben voorgesteld. Het amendement-M e ij v i s wordt daarop in stem ming gebracht en verworpen met 17 tegen 3 stemmen. Tegen: de heeren K o r te w e g, Van Dijk, Moll, Haaiman, Martens, Kluft, O o s t v o g e 1 s, L ij d s- man, Feber, Hornix, Kooperberg, Bog mans, Loomans, Cerutti, Sch rauwe n, Clement en Van Groene ndael. Voor: mevrouw N e v e-R e i n t j e s en de heeren Meijvis en C o h e n. Het artikel wordt alsnu onveranderd vastgesteld. De artikelen 6, 7 en 8 worden zonder eenige bedenking goedgekeurd en vastgesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 327