328
27 JULI 1923.
Artikel p.
De heer COHEN vraagt, wat die „twee overige" commis
sieleden voor menschen moeten zijn.
De heer FEBERMenschen, die in deze een neutraal
standpunt innemen.
De heer COHEN kan zich het bestaan van zulke men
schen niet indenken. Hij acht 4 werkgevers tegenover 4
werknemers de juiste samenstelling.
De heer OOSTVOGELS vindt het uitsluiten van raads
leden in deze zeer juist gezien, maar acht het minder juist,
dat de voorzitter der commissie door Burgemeester en Wet
houders uit hun midden wordt aangewezen. Spr. is van
meening, dat die voorzitter door den Raad uit zijn midden
moet worden gekozen, want een wethouder is soms iemand,
die van werken evenveel verstand heeft als een aap van
een klokkenspel.
De heer KORTEWEG merkt op, dat de bepalingen van
de alinea's 2 en 6 met elkander in strijd zijn.
De heer HAALMAN dringt aan op splitsing van het
amendement-M e ij v i s. Spr. is wel voor het stellen van den
leeftijdsgrens op 25 jaar, doch acht het nut van de uitslui
ting van raadsleden van het lidmaatschap der commissie
niet afdoende aangetoond. Hij zou er integendeel prijs op
stellen, dat raadsleden in die commissie zitting namen en
verklaart, het op dit punt eens te zijn met den heer Meijvis.
De heer FEBER zegt, dat de opmerking van den heer
Kor te weg zeer juist is. Spr. geeft dan ook in overweging,
de 6d" alinea van dit artikel aan te vullen met de woorden
„behoudens het bepaalde in lid 2".
De VOORZITTER acht het niet wenschelijk, dat de voor
zitter der commissie door den Raad wordt aangewezen,