336 27 jÜLt 1923. „Ik heb hierbij de eer UEdelachtb. beleefd te verzoeken „wel te willen bevorderen, dat het punt der agenda van „heden, betreffende den Belcrumpolder, wordt aangehouden „tot eene volgende vergadering, daar de tijd, dien de Raad „gehad heeft ter bestudeering dezer zeer belangrijke aange legenheid, ten eenenmale te kort moet worden geacht. Ik „althans acht mij op dit oogenblik geenszins voldoende ge outilleerd om heden eene beslissing in deze te nemen. „Bovendien komt het mij wenschelijk voor, dat een zoo „belangrijk raadsstuk worde gedruktniet alleen om den „raadsleden eene betere gelegenheid te geven deze zaak te „bestudeeren, maar ook om ter kennisse te komen van de „pers en alle belangstellenden in en buiten de Bredasche „burgerij. Zeer gaarna zoude ik dus dit alsnog zien geschie- „den. Mij vleiende, dat, zooal niet de geheele Raad, toch „zeker vele der leden dit verzoek zullen ondersteunen, heb „ik de eer te zijn met de meeste achting" P. HAALMAN. Naar aanleiding van het verzoek om distributie van dit raadsstuk, merkt spr. op, dat het hier een ontwikkeling van voorstellen met verwijzingen betreft, hetgeen de verspreiding ten zeerste bemoeilijkt. Spr. stelt alsnu allereerst aan de orde de vraag, of de behandeling van dit voorstel zal worden aangehouden tot een volgende vergadering. De heer KOOPERBERG zou willen voorstellen, deze zaak heelemaal niet te behandelen. De Belcrumpolder was een strop, is een strop en zal ook in de toekomst een strop voor de gemeente blijven. Laten wij daarom geen kosten gaan maken op terreinen, welke gelegen zijn in een andere gemeente, die het dus in haar macht heeft het ons moeilijk te maken. Daar het evenwel toch tot annexatie zal komen, geeft spr. in overweging, de behandeling van dit voorstel tot onbe- paalden tijd aan te houden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 336