27 JULI 1923.
341
De heer MEIJVIS kan zich volkomen aansluiten bij de
woorden van den heer Schrauwen: ook Spr. heeft dit
plan met blijdschap begroet. Hij zou in dit verband het
College willen verzoeken om vóór de volgende vergadering
mededeelingen te doen omtrent den stand van de annexatie
plannen.
De heer CERUTTI gelooft, dat bij meerdere leden tegen
dit voorstel bezwaar bestaat uit hoofde van de ligging van
het terrein op leteringsch gebied. Spr. zou daarom willen
vragen, of het niet mogelijk is om bij de Regeering te
bewerken, dat alvast de Belcrumpolder bij Breda worde
getrokken.
De VOORZITTER merkt den heer C e r u 11 i" op, dat
Breda daarmede niet gebaat zou zijn aan de andere zijden
van de gemeente doen zich moeilijkheden nog in sterkere
mate gevoelen.
De heer KLUFT constateert, dat men reeds te veel kost
baren tijd voorbij heeft laten gaan alvorens de exploitatie
ter hand te nemen. Spr. wijst op de groote moreele voordeelen
aan die exploitatie verbonden en uit de vrees, dat, als Breda
nog langer wacht met de oprichting van een abattoir met
veemarkt, een andere naastbijliggende gemeente weieens
daartoe zou kunnen overgaan. Spr. dringt er dan ook op
aan, deze zaak zoo spoedig mogelijk af te doen.
De heer OOSTVOGELS merkt op, dat Burgemeester en
Wethouders in deze een spoed hebben betracht, een betere
zaak waardig. Spr. acht het wenschelijker den Belcrumpolder
te bestemmen voor woningbouw. Voor de oprichting van een
abattoir en veemarkt aldaar gevoelt spr. maar heel weinig.
In dit verband wil spr. even eenig licht doen schijnen over
de abattoir-kwestie. De bewuste motie aangenomen op de
vergadering van slagers gaf niet de meening van de meerder
heid weer. Als men thans het abattoir opricht op Teteringsch
gebied, zal men hen niet kunnen dwingen daar te slachten.