342 27 JULI 1923. De VOORZITTER Jawelingevolge art. 26 der Vleesch- keuringsvvet. De heer OOSTVOGELS vraagt zich desniettemin af, of een abattoir wel noodig is. Wat nu de veemarkt betreft, wil spr. wijzen op het rendeeren ervan. Men heeft in deze geen rekening gehouden met de geaardheid van de boeren in deze streek, die het vee uitsluitend op stal willen ver- koopen. Want, waarom is van de zijde van 1 eteringen nooit beproefd om een veemarkt in het leven te roepen Omdat men daar met die eigenaardigheid van de boerenbevolking wel op de hoogte is. Spr. komt ten slotte tot de conclusie, dat iedere exploitatie van den Belcrumpolder met het voor opgezette plan daar een abattoir met veemarkt op te richten, zoolang de annexatie niet heeft plaats gehad, een hoogst riskante onderneming blijft. De heer KORTEWEG wijst op de geringe uitbreiding van Breda gedurende de laatste 25 jaren. Het ontbreekt hier ten eenenmale aan terrein voor de oprichting van een abattoir en een veemarkt, welke laatste volgens spr. in afwijking met de beweringen van den heer Oostvogels beslist zal slagen, mits zij goed wordt opgezet. Spr. is dan óok van meening, dat wij op den ingeslagen weg moeten voortgaan en om verschillende redenen den Belcrumpolder ten spoedigste in exploitatie moeten brengen in overeen stemming met het doel, waarvoor hij bestemd is. Spr. kan derhalve met het voorstel van Burgemeester en Wethouders volkomen accoord gaan. De heer HAALMAN zegt, ten einde alle misverstand te voorkomen, met zijn schrijven niet anders beoogd te hebben dan te komen tot uitstel van de behandeling van dit voor stel tot de eerstvolgende vergadering. Niet alleen is de tijd voor het ter visie liggen te kort geweest, doch het is beslist noodzakelijk, dat deze stukken ook worden vermenigvuldigd en verkrijgbaar gesteld. Het betreft hier een plan van zoo groot belang, dat men daarvan ook buiten den Raad ken-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 342