346 27 JUI.I 1923. schillende malen in den Raad behandeld werd, dat eene handeling als deze in zich sluit, een miskenning van de bevoegdheid van den Raad, alsmede ook de verantwoorde lijkheid van dien Raad in zake de gemeente-financiën Het antwoord op het eerste deel dezer vraag kan, gezien den loop van zaken, niet anders dan ontkennend luiden. Nóch aan de bevoegdheid van den raad, nóch aan zijne verantwoordelijkheid ten aanzien der gemeente-financiën wenschen wij ook op eenigerlei wijze afbreuk te doen." De heer OOSTVOGELS zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats een woord van dank voor de antwoor den op mijne vragen, waardoor thans het zoeklicht kan wor den geworpen op deze zaak. Er is een spreekwoord dat zegtDriemaal is spheepsrecht welnu, Mijnheer de Voorzitter, als een echte scheeps kapitein korte metten makende, wierp U naar scheepsrecht alles over boord, wat U in den weg stond in deze, n.l. het raadsbesluit. De Raad immers stond U toe een crediet van f 4100, en bekrachtigde dit nogmaals toen een wijzigingsplan inkwam, dat het verlangde crediet niet verhoogde. De Raad moest toch aannemen, dat deze crediet-aanvrage was gebaseerd op een deskundige begrooting. Nu blijkt echter, dat men van gemeentewege er twee soorten van begrootingen op na houdteene globale en een seriezize, welke laatste de eerste met 35 n/0 overschrijdt. Met dergelijke rariteiten heeft de Raad in de toekomst dus rekening te houden. Maar wat te zeggen van het vermelde op blz. 26, 27 en 29 van de notulen van 29 Januari 1.1. De Raad kon toen toch niet anders aannemen dan dat de begrooting was f 4100,Dit bleek inderdaad slechts schijn; in werkelijk heid was deze f 5500,De Raad werd dus om den tuin geleid.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 346