27 JULI 1923. 351 De heer HORNIX zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter, Naar aanleiding van de door het College van Burgemeester en Wethouders gemaakte opmerkingen, betreffende de inge diende motie over het g)*mnastiek-onderwijs, wensch ik het volgende in het midden te brengen. Het College is dan bereid een onderzoek in te stellen, hoe alvast een regeling ware te treffen om aan de leerlingen der gemeentelijke U L.O.-school het gymnastiek-onderwijs ten goede te doen komen. Mijnheer de Voorzitter, dit is een zeer vage tegemoetkoming aan den in de motie uitge sproken wensch. Dat gymnastiek-onderricht voor U.L.O.- leerlingen hangt nog zeer in de lucht en bovendien is dit juist een categorie van leerlingen, die ook al terwille van hun betere gesitueerdheid niet zoo'n behoefte hebben aan gymnastiek-onderwijs als de groote massa der kinderen van de lagere school. Het hoofdbezwaar tegen invoering van de lichamelijke oefeningen is gelegen in de financieele kosten. Terwille van het onderwijs zijn in de laatste jaren in ons land millioenen uitgegevenwat scholenbouw betreft is er hier en daar gewoonweg met geld gesmeten. Bezien we echter het groote belang van goed gymnastiek-onderwijs aan de jeugd, dat aan hun geheel verder leven ten goede komt, dan mogen we niet terugschrikken om hiervoor een geldelijk offer te brengen. Ook al verhoogt de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs de totale kosten ervan, dit mag ons niet weerhouden om datgene in te voeren, waaraan reeds jarenlang groote behoefte bestaat. Breda slaat in dit opzicht inderdaad een zeer treurig figuur. Het wil mij voorkomen, Mijnheer de Voorzitter, dat een zoodanige regeling getroffen kan worden, en dat de kosten niet zoo bijster hoog zullen worden. Noodig lijkt me, dat het onderwijs niet gegeven wordt door de klasse-onder wijzers zelf, die daarin in den regel weinig ambitie hebben, maar door vakleeraren. Het aanstellen van 2 of 3 leeraren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 351