35Ö 27 JULI 1923. houden met de loonen van het personeel bij ge noemd bedrijf werkzaam en op de tweede plaats met de loonen, welke in het algemeen gelden op de werkverschaffingen van Rijkswege en eenigszins zóó moeten zijn vastgesteld, dat de arbeiders er steeds de voorkeur aan geven om weder in het vrije bedrijf terug te keeren. De heer MEIJVIS is door dit antwoord niet bevredigd de Voorzitter maakt er een caricatuur van. Tegen de bewering, dat de menschen zich hyper-werkloos zouden heb ben gemaakt, moet spr. opkomen. Spr. wijst in dit verband op het verschil tusschen geroutineerde boschbewerkers en deze ongeschoolde krachten. Spr. is er dan ook van over tuigd, dat die menschen wegens de hitte niet werken konden. Ten slotte protesteert spr. tegen het politie-vertoon er is geen enkel incident voorgevallen, dat zulks noodzakelijk maakte. De VOORZITTER: Is U er zelf bij geweest? De mede- deeling, welke ik daaromtrent zooeven heb gedaan, berust op officieele gegevens. Voor het overige hebben wij met het politie-toezicht, dat daar door het Staatsboschbeheer of het gemeentebestuur noodig wordt geoordeeld, niets te maken. De heer MEIJVIS is van meening, dat men in deze wel kan spreken van loonsverlaging er is van die loonen geen droog brood te eten. Om dit aan te toonen doet spr. voor lezing van een lijstje van de loonen, welke daar in één week zijn uitbetaald. Het hoogste bedrag, dat daarop voorkomt, is f 15,per week, terwijl, aan hen, die daarvoor in aan merking komen, f 12,garantie-loon wordt uitgekeerd. Spr. vindt deze bedragen zoo verschrikkelijk laag, dat men gerust van hongerloonen kan spreken80 °/0 van de deelnemers aan deze werkverschaffing blijven ver onder de 10 gulden per week. Het lijkt er inderdaad op, of men deze werkver schaffing in het leven heeft geroepen om de menschen weg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 358