390 24 AUGUSTUS 1923. dan ook de vergelijking kunnen doorstaan met het nieuwste en het degelijkste ja, dat vooral wat in ons land en daar buiten is verrezen. Dit wat den woningbouw betreft. Nu het abattoir en de veemarkt. Heeft de Raad zich in beginsel voor een abattoir uitgesproken, ten opzichte van een veemarkt, is zulks nog niet het geval. Hebben in een vorige vergadering sommige leden het vraagstuk eener veemarkt besproken, ik, Mijnheer de Voor zitter, zal dat niet doen, immers is dit thans niet aan de orde en ook niet van overwegenden invloed op de voorge legde plannen. Toch zal ik straks bij de financieele beschou wingen daarover nog eene aanmerking moeten maken. Slechts wil ik nog deze opmerking maken, dat ik volkomen de meening van het College van Burgemeester en Wethouders deel, dat zoowel abattoir als veemarkt eene plaats in den Belcrumpolder zullen moeten vinden. Een onderdeel, dat ik hier thans wel wensch te bespreken, is het havenplan. ,,Laat tot de eerste werken ook het maken van de haven behooren", aldus Burgemeester en Wethouders, „want daardoor wordt wellicht op de voordeeligste wijze verkregen de benoodigde grond voor het bouwrijp maken van de daarvoor bestemde gronden bovendien wordt dan ook vastgelegd de indeeling van den polder voor zijn thans niet direct beoogde exploitatie". Deze opvatting, Mijnheer de Voorzitter, komt mij zeer juist voor en zal zeer zeker een spoediger verkoop van gronden mogelijk maken. Ook voor slachthuis en veemarkt zal een aanwezige haven van groot belang kunnen zijn. Wenschelijk komt het mij voor, het voorbeeld van andere plaatsen te volgen door in de pers en wellicht ook nog op andere wijze reclame te maken voor de op deze wijze uitstekend geoutilleerd zijnde industrieterreinen. Met niet al te groote kosten kan dit allicht een afzet der beschikbare terreinen aanmerkelijk bevorderen en bespoedigen en aldus van groot financieel voordeel voor de gemeente zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 390