24 AUGUSTUS 1923.
391
Wat nu de haven zelf betreft, mag het zeer juist worden
geacht, dat ook dadelijk een goede beschoeiing wordt aan
gebracht. Dit kan inderdaad wel de eerste uitgaven verhoogen,
maar zal op den duur latere en veel hoogere uitgaven voor
komen.
Alleen zou ik willen vragen, of voldoende is of zal worden
nagegaan, of er geen gevaar bestaat voor grondverschuiving
of verzanding, waardoor de haven gevaar zou loopen her
haaldelijk te veranderen in een modderige sloot. Ook zullen
maatregelen moeten worden genomen, dat het water in de
haven op behoorlijk peil blijft en voor afdoende en geregelde
verversching kan worden gezorgd, opdat voor de gezondheid
der omwonenden schadelijke toestanden zullen worden voor
komen. Bovendien, Mijnheer de Voorzitter, lacht mij
het doen graven van die haven bijzonder toe, wijl daarin
eene uitstekende en productieve arbeid kan worden gevonden
voor het helaas nog voortdurend toenemend leger der werk-
loozen welke werkzaamheden hare voortzetting zullen kun
nen vinden in de ophooging der gronden. Nu lees ik in de
laatste nota van Burgemeester en Wethouders, dat naast de
IOOOCO. M3., die uit het graven der haven zullen komen,
nog i 30000 M3. zand benoodigd zullen zijn.
Mijnheer de Voorzitter, niet al te ver van den Bel-
crumpolder ligt een uitstekend terrein, toebehoorend aan het
Rijk, vanwaar dit zand zou kunnen worden gehaald. Het
Rijk, dat voor Breda wel eens iets mag doen zelfs voor
een stiefkind moet men ten slotte wat over hebben is
wellicht genegen gratis of voor weinig dit zand af te staan.
Ook die 30.000 M3. zouden we dan door onze werkloozen
kunnen laten afgraven en vervoeren. Ik wensch daarom de
bijzondere aandacht van Burgemeester en Wethouder te ves
tigen op deze voor de hand liggende, zoo bij uitstek pro
ductieve en nu eens bijzonderlijk voor de gemeente zelve
voordeelige werkverschaffing.
Alsnu, Mijnheer de Voorzitter, wil ik een enkel woord
wijden aan de wijze, waarop men de gronden denkt van de
hand te doen.