24 AUGUSTUS 1923.
395
„den laatsten tijd in meer dan één gemeente aan de orde."
Mijnheer de Voorzitter, ik zou hieraan nog zeer veel
kunnen toevoegen, doch meen afdoende te hebben aange
toond, dat zonder meer tot verkoop besluiten ten eenenmale
onjuist en niet in het algemeen helang zou zijn, doch dat
ook het erfpachtstelsel zeer ernstig dient te worden overwogen,
Kom ik thans tot de woningen, die hopelijk spoedig ter
leniging van onzen grooten woningnood zullen verrijzen.
In de nota van den Directeur van Openbare Werken van
11 April lees ik, dat het vóór ons liggende plan, plaats
biedt voor 62 arbeiders- en 98 middenstandswoningen, waarbij
niet gerekend zijn de gronden, welke reeds aan straten komen
te liggen, doch nog niet zullen zijn opgehoogd Met even-
tueele bovenwoningen kunnen dus een 200 a 300 gezinnen
daar eene goede woning vinden, mits en daar, Mijnheer
de Voorzitter, komt het bijzonder op aan de ge
meente het bouwen mogelijk maakt, casu quo zich finan-
cieele offers daarvoor getroost. En dan kom ik het eerst
afgezien van het erfpachtsvraagstuk aan den grond
prijs. Gaarne toegevend in deze niet deskundig te zijn, weet
ik niet, of de door Burgemeester en Wethouders genoemden
prijs te hoog of te .laag is, toch meen ik, dat het laatste
wel niet het geval zal zijn. Is deze opvatting juist, dan,
Mijnheer de Voorzitter, zal reeds van den aanvang af
de grond moeilijk aftrek vinden.
Bovendien zullen we in de gegeven omstandigheden voor
woningbouw niet of weinig op rijksbijdragen behoeven te
rekenen en waar helaas de malaise onverminderd voortduurt en
geenerlei vooruitzicht op spoedige beterschap bestaat, dreigt
het bestaanspeil van de middenstanders en de arbeiders,
die deze woningen zullen moeten bevolken er niet beter
op te worden en zullen deze, naar ik vrees, niet de huren
kunnen opbrengen, die voor particulieren woningbouw loo-
nend mogen worden geacht. Derhalve wil het mij voorkomen,
dat slechts dan spoedig woningen zullen verrijzen als de ge
meente door financieele voordeelen te verzekeren, zooals