24 AUGUSTUS 1923.
419
„heer K o r t e vv e g, wiens opvolger de heer Dielemans
„is, aan de heeren van Gooi en B ij 1 toestemming ver
leend tot het dempen der voor hunne woningen gelegen
„sloot, waarbij o.a. als voorwaarde werd gesteld, dat zij eene
„zekere som zouden bijdragen in de kosten van bestrating
„en rioleering van den vóór hunne panden gelegen weg, die
„eigendom is der gemeente Breda.
„Nadat aan die voorwaarde was voldaan en de bestrating
„(met rioleering) was aangelegd, hebben adressanten zich
„opnieuw tot ons College gewend met het verzoek hunne
„panden voor den afvoer van huis- en hemelwater en door
„het aanbrengen van een overstort aan den beerput, op het
„gemeenteriool te mogen aansluiten.
„Adressanten beroepen er zich op, dat zij in de kosten
„van de rioleering der straat hebben bijgedragen en verkeeren
„blijkbaar in de meening, dat zij hieraan een zeker recht
„ontleenen, om hunne panden aan die rioleering aan te sluiten.
„Die meening is echter onjuist.
„De rioleering is onafscheidelijk aan het maken van de
„bestrating verbonden en dient om eene behoorlijke afwate
ring van de straat te verzekeren.
„Het maken van particuliere aansluitingen met de daaruit
„volgende gebruikmaking van het riolennet der gemeente
„kan slechts worden toegestaan, wanneer door het stellen
„van voorwaarden kan worden gewaakt tegen verontreini-
„ging, verstopping enz en de naleving der voorschriften bij
„plaatselijke verordening kan worden afgedwongen.
„Dit laatste is niet het geval, wanneer het betreft aan
fluiting op panden, die in eene andere gemeente gelegen zijn.
„Bovendien wil het ons voorkomen, dat het geenszins op
„den weg der gemeente ligt, om te zorgen voor den afvoer
„van vuil water, faecaliën enz. van panden in eene andere
„gemeente. Iedere gemeente heeft in dit opzicht hare eigen
„taak en het zou tot gevaarlijke precedenten kunnen leiden,
„wanneer Bredazij het dan ook in een bijzonder geval,
„die taak voor een deel van hare naburen overnam.
