438 24 AUGUSTUS 1923. De heer HAALMAN houdt de volgende rede Mijnheer de Voorzitter. Het behoeft wel geen nader betoog, wanneer ik al onmid dellijk verklaar, dat het prae-advies, door het College van Burgemeester en Wethouders uitgebracht, op de in de vorige vergadering door mij ingediende motie mij geenszins kan bevredigen. Het kan toch niet worden ontkend, dat hier een aanslag is gepleegd op den diensttijd der politie, welke slechts spo radisch, zooal in het geheel niet, zijn weerga zal vinden in het geheele land. In de allereerste plaats, Mijnheer de Voorzitter, be treur ik het in hooge mate, dat U het niet heeft noodig geacht, bij de invoering van een verlengden diensttijd, daar van eenige mededeeling te doen aan den Raad. Het zal U toch niet zijn ontgaan, dat de Raad te allen tijde groot belang heeft gesteld in het politiecorps en waar de Raad met grooten ijver destijds heeft medegewerkt om de door U gewenschte verbeteringen, waaronder ook de 48- urige werkweek bij de politie, in te voeren, zou eenige meer dere mededeelzaamheid Uwerzijds door den Raad ongetwijfeld op zeer hoogen prijs zijn gesteld. Mijnheer de Voorzitter, het zij mij vergund even na te gaan de geschiedenis van den arbeidstijd der politie en dan vind ik, dat in de notulen van de vergadering van den 14 Juli 1919, in een Uwer nota's is gezegd „Ernstige overweging heeft ondergeteekende tot de con clusie geleid, dat moet worden overgegaan tot het drie- „ploegenstelsel met 8 uren dienst per etmaal. Afgezien van „de vraag, hoe de voorstellen van Uw College, te dien aan- „zien zullen luiden, ten aanzien van de werklieden in ge meentedienst" hoort U dat, „Mijnheer de Voorzitter, „los van den arbeidstijd der gemeentewerklieden, be- „hoort naar oordeel van ondergeteekende tot gezegd stelsel „te worden overgegaan." Dezerzijdsche informaties bij verschillende gemeenten, welke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 438