458
4 SEPTEMBER 1923.
Nadat door den VOORZITTER de betrekkelijke eedsfor
mules zijn voorgelezen, worden achtereenvolgens door de
heeren Zijlmans, Korteweg, F e b e r, Haaiman,
Cohen, Me ij vis, Hornix, Appelboom, Cerutti,
Speyart van Woerden, Moll, Van Sasse van
Ysselt, Bogmans, Kluft, Loomans, Van Luij-
telaar, Pelster, Elich, Schrauwen en Van
Groenendael in diens handen afgelegd de eed van
zuivering en de eed van trouw, voorgeschreven in art. 39
der Gemeentewet, en door mevrouw Neve-Reintjes de
verklaring en de belofte van zuivering en de belofte van
trouw, eveneens bedoeld in art. 39 der Gemeentewet.
De VOORZITTER houdt alsnu de volgende toespraak
Leden van den Raad.
Bij deze hernieuwing van den Bredaschen Gemeenteraad
moge mijn eerste woord een woord van gelukwensch zijn
tot hen, die door het vertrouwen der gemeentenaren werden
geroepen om, hetzij andermaal, hetzij voor het eerst, als
stadsbestuurder de belangen der gemeente te behartigen. Bij
mijn afscheidswoord ter laatste raadsvergadering heb ik de
verdiensten herdacht van hen, die, na die vergadering op
staande, spoedig hun lidmaatschap zouden zien eindigen.
Hun plaatsen zijn thans door anderen ingenomen, evenals zij,
bezield met het verlangen nuttig werkzaam te zijn ten alge-
meene nutte.
Het is wel welhaast een gemeenplaats geworden te spreken
van de steeds meer toenemende en moeilijker geworden taak
der gemeente-besturen. Vluchtig wierp ik bij dat afscheids
woord een terugblik op hetgeen in het verloopen viertal jaren
was verricht en toch moest daaruit alreeds blijken hoe menig
vuldig de terreinen waren onzer bemoeiingen en hoe inge
wikkeld soms de vraagstukken, welke oplossing eischen. In
de komende jaren zal het niet anders zijn. Op verschillend
gebied zijn besluiten genomen van groot gewicht, waarvan