482
9 OCTOBER 1923.
De heer KORTEWEG zegt te kunnen begrijpen, dat
Burgemeester en Wethouders voorstellen om op deze aan
vraag afwijzend te beschikken, omdat ten opzichte van het
ongebouwde gedeelte van het perceel niet precies de voor
geschreven diepte van 3.50 M. is aangehouden. Men heeft
hier echter te doen met een bijzonder geval. Adressant wil,
nu het pakhuis tot woning wordt omgebouwd, daaraan een
bergplaats toevoegen, waardoor van de open ruimte achter
het gebouw gelegen slechts 2.50 M2. meer in beslag geno
men zou worden dan volgens de Bouwverordening geoorloofd
is. Spr. vraagt zich af, of men nu daarvoor afwijzend op
deze aanvraag moet beschikken. De toevoer van licht en lucht
is voldoende, terwijl het hier bovendien een bestaand gebouw
betreft. Spr. zou daarom willen voorstellen de aanvraag toch
goed te keuren.
De VOORZITTER merkt op, dat het request niets inhoudt
omtrent hetgeen de heer Korteweg zoo juist mededeelde.
De Raad kan dus onmogelijk daarop een beslissing nemen.
De heer KORTEWEG: De Gezondheidscommissie zegt;
dat het bijgebouwtje een te groote oppervlakte zal innemen.
Doch, omdat het een bestaand gebouw is, zou spr. het
verzoek willen zien ingewilligd.
De VOORZITTER Hoe wilt U de voorwaarden dan ver
anderd hebben
De heer KORTEWEG Dat het bijgebouwtje wordt ge
bouwd, zooals de teekening aangeeft.
De VOORZITTER stelt voor, de verdere behandeling
van deze zaak tot een volgende vergadering aan te houden
en den heer Korteweg uit te noodigen, schriftelijk mede
te deelen, hoe hij de voorwaarden veranderd wil hebben.
Daartoe wordt besloten.
25. Adres van G. D. van den Berg, om ontheffing