488
9 OCTOBER 1923.
het gemeentehuis aan de schoolbesturen is verzekerd, dat
zij de boventallige leerkrachten op kosten der gemeente
konden handhaven.
De VOORZITTER antwoordt, dat hem van dergelijke
toezeggingen niets bekend is. Men dient toch niet af te
gaan op een praatje, waarbij misschien de wensch de vader
is der gedachte. Spr. kan zich niet herinneren, dat door
het gemeentebestuur of door hem persoonlijk ooit een der
gelijke toezegging zou zijn gedaan.
De heer KORTEWEG geeft in verband met hetgeen
door den heer Van Luijtelaaris gezegd toe, dat
hij in de vergadering van 27 Juli j.l. een fout heeft begaan
door zich niet tegen het toenmalige prae-advies te verzetten.
Spr. wil deze fout thans echter herstellen en hij geeft daarom
in overweging om alsnog aan adressanten te betalen datgene,
waarop zij recht hebben.
De heer VAN EUIJTELAAR wijst er nogmaals op, dat
in 1921 geen andere inlichtingen aan de schoolbesturen had
den kunnen worden verstrekt. De op het gemeentehuis
gegeven inlichtingen zijn dus geheel te goeder trouw gegeven.
Spr. begrijpt echter nog steeds niet, waarom men zich in
Juli j.l. wèl met een afwijzend voorstel heeft kunnen ver
eenigen.
De VOORZITTER zou, indien men zich in 1921 tot hem
om inlichtingen had gericht, hebben gezegd, dat bedoelde
interpretatie op dat oogenblik inderdaad bestond. Spr. zou
er echter tevens den nadruk op hebben gelegd, dat deze
interpretatie voor verandering vatbaar was.
De zaak is nu evenwel aanhangig bij Gedeputeerde Staten,
zoodat verdere discussies overbodig zijn.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt alsnu in stemming gebracht en verworpen
met 11 tegen 9 stemmen.