9 OCTOBER 1923.
493
gadering van verzet tegen hare behandeling op dat tijdstip
gebleken. Het heeft spreker getroffen, dat het juist de heer
van Groenendael was, die de verordening overbodig
noemde, hij, de eenige die verkeerdelijk met name een
bouwwerk in het debat trachtte te brengen, waarvan hij
dan toch blijkbaar vermoedt, dat het voor bescherming in
aanmerking kan komen. Wanneer men wolken ziet aankomen,
wordt het zoo langzamerhand tijd, dat men een regenscherm
kooptbeter is het tevoren zich ervan te voorzien. Ten
slotte heeft de heer van Groenendael gezegd zijn
steun aan de verordening te zullen geven dat was wel het
beste deel van zijn redevoering.
Ook elders heeft men de noodzakelijkheid van een ver
ordening als deze ingezien en reeds in de Gids van 1919
drong Mr. S. van Brake 1, rechter te Utrechtdie ook
door zijn vroegere gemeentelijke functie te Amsterdam de
aangelegenheid van verschillende zijden kon beschouwen, op
dergelijke bepalingen aan.
De eigendomsbeperking die er uit kan voortvloeien, maant
inderdaad tot bezadigde uitvoering. Doch in de eerste
plaats bedenke men, dat de verordening zeer bijzondere
waarborgen voor een goede en billijke uitvoering schept en
in de tweede plaats houde men in het oog, dat met
name in bouwverordeningen bepalingen voorkomen, die zeer
zeker niet minder ingrijpend zijn spreker wijst op voorko
mende bepalingen, als in de Bossche verordening, waar
volgens verbouwen of veranderen van gebouwen, muren,
enz. dezer groepeering en ligging moeten overeenstemmen
met hetgeen Burgemeester en Wethouders noodig oordeelen
tot behoud of bevordering van welstand en stadsschoon. En
bouwt deze monumentenverordening ook niet voort op de
aanmaning der Regeering, die in eene Ministerieele circulaire
in 1916 aandrong op bepalingen tegen brandgevaar, bijzon
der ten aanzien van gebouwen van oudheidkundige waarde
De heer Hornix acht de strafbepaling ondoeltreffend;
zij is gehouden binnen de wettelijke beperking van 6 dagen