9 OCTOBER 1923. 495 Ten opzichte van artikel 2 merkt de VOORZITTER op, dat in het oorspronkelijk ontwerp aan het eerste lid van dit artikel is toegevoegd, dat de door Burgemeester en Wet houders aan te wijzen twee leden der commissie van advies, geen ingezetenen der gemeente behoeven te zijn. Het ligt n.l. in de bedoeling van het College om deze leden te laten aanwijzen door vereenigingen als het Provinciaal Genootschap tot behoud van monumenten, „Hendrick de Keyser" en Heemschut". Op deze wijze zal een des te onpartijdiger commissie verkregen worden. Artikel 2 wordt alsnu, evenals de artikelen 3 en 4. onge wijzigd vastgesteld. Bij de behandeling van artikel 3 wenscht de heer KOR- TEWEG in dit artikel te doen uitkomen, dat eventueele schade aan den rechthebbende zal worden vergoed. Het spijt den VOORZITTER, dat de heer Korteweg eerst thans en mondeling een wijziging verzoekt aan te bren gen, terwijl men meer dan een maand gelegenheid heeft gehad eventueele amendementen op deze verordening schrif telijk in te dienen. Overigens ziet spr. in verband met de reeds eerder door hem aangevoerde gronden, noch de nood zakelijkheid, noch de wenschelijkheid van een dergelijke wijziging in. Bovendien wordt een zoodanige bepaling in geen andere verordening aangetroffen, zoodat door opneming daarvan in dit ontwerp wellicht een gevaarlijk precedent geschapen wordt. In ieder geval acht spr. het voorstel niet voldoende voorbereid om thans in stemming te kunnen wor den gebracht. Artikel 3 wordt vervolgens, evenals de artikelen 6, J en 8 ongewijzigd vastgesteld. Ten opzichte van artikel p vraagt de heer HORNIX of hierin de maximum straf is vastgelegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 495