9 OCTOBER 1923. 497 31. Inlichtingen op het rapport der commissie, betreffende het onderzoek van de rekening van den Warenkeuringsdienst over 1922, met voorstel van Burgemeester en Wethouders tot goedkeuring dier rekening. De heer COHEN is van meening, dat de Directeur van den Warenkeuringsdienst zich met een Jantje van Leiden van de zaak afmaakt. Men zou, alvorens aanmerkingen te mogen maken, bij den Directeur hebben moeten komen om inlichtingen te vragen De commissie van onderzoek uit den Raad mag echter aanmerkingen maken als zij zulks noodig oordeelt. Een bedrag van f 51,voor enkele heel gewone kopjes en bordjes komt spr. vreemd voor. En wat de fooien kwestie betreft, het zal wel meermalen voorkomen, dat gasfitters moeilijk ondervloersch werk verrichten. Indien zij later moe ten werken, zullen zij daarvoor wel extra betaald worden. Spr. vindt het geen goede regeling, dat de Directeur zoo maar over de kas van den dienst mag beschikken. Nu ver klaart de Directeur zich wel bereid om een en ander uit zijn eigen zak bij te passen, doch dat is niet direct de be doeling van de commissie geweest. Het neemt evenwel niet weg, dat het niet aangaat, dergelijke fooien te geven. Indien de Directeur echter belooft voortaan wat minder luxueus te zijn, kan de commissie zich voor ditmaal bij de zaak neer leggen. De VOORZITTER zegt, het een buitengewoon compliment voor den Directeur te vinden, dat bij de inrichting van een zoo kostbaar bedrijf, waarop deze duizenden guldens heeft weten te bezuinigen, slechts aanmerking wordt gemaakt op dergelijke kleinigheden. Wat de fooien aangaat, heeft de Directeur zelf reeds verklaard, daarbij meer zijn hart dan zijn gemeentelijk verstand te hebben laten spreken het zal echter in den vervolge niet meer voorkomen. Overigens acht spr. deze kwestie, waarbij het slechts om een paar tientjes gaat, niet van zooveel belang.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 497