9 OCTOBER 1923.
Dat het Staatsboschbedrijf bij de bestaande werkverschaf
fing buitengewoon groote voordeelen geniet, is ook Burge
meester en Wethouders niet ontgaan. Zij hebben dan ook
pogingen aangewend om tot betere verhoudingen te komen
toen de Rijkssubsidie van 80achtereenvolgens op 60, 40
en 20°/0 is teruggebracht, doch het is niet mogen gelukken
daarin eenige verandering te krijgen. Indien het evenwel
noodig mocht blijven die werkverschaffing te behouden, dan
zal deze kwestie opnieuw onder de oogen worden gezien.
Met betrekking tot de overeenkomst met de Suikerfabriek
„Wittouck" zegt spr. dat het verkeerd is in dit verband een
uitdrukking te gebruiken als „een slaatje uit slaan". Alles
is van de gemeente uitgegaan. Spr. onderschrijft ten volle
hetgeen de heer Moll daaromtrent reeds heeft medegedeeld.
Ten slotte zegt spr. zich te verheugen over het oppor
tunisme van den heer Haaiman, waardoor deze zijn be
zwaren tegen de voorgestelde regeling met de Suikerfabriek
op zijde heeft gezet.
De heer MEIJVIS meent, dat de heer Haaiman door
af te gaan op de toezegging van Burgemeester en Wethouders
verkeerd zal uitkomen; spr.'s geloof in dergelijke toezeggin
gen is althans ten zeerste geschokt.
Spr. is het volkomen eens met hen, die van oordeel zijn,
dat de arbeid op de heide zeer zwaar is, doch de werkzaam
heden in de Suikerfabriek spr. weet dit uit eigen ervaring
zijn nog zwaarder. Men moet daar soms werken bij een haast
ondraaglijke temperatuur en bovendien wordt er ook 's Zondags
en 's nachts arbeid verricht. Er is dan ook geen bedrijf,
waar onder ongunstiger omstandigheden wordt gewerkt dan
daar. Spr. is er van overtuigd, dat de werkloozen liever op
de heide zullen werken dan in de Suikerfabriek, en waarschuwt
den heer Moll om in deze voorzichtig te zijn, daar hij naar
spr.'s meening bedrogen zal uitkomen. Spr. gelooft, dat' de
belangen van de gemeente bij den Wethouder hier het
zwaarst gewogen hebben en komt met klem op tegen het
verleenen van steun aan een dergelijk bedrijf.