9 OCTOBER 1923.
De heer SCHRAUWEN zegt, nog geen antwoord te hebben
gekregen op zijn bezwaar, dat de Raad niet in de gelegenheid
is gesteld om de stukken betreffende de overeenkomst met
de Suikerfabriek in te zien.
Den heer COHEN heeft het verwonderd, dat de heer Moll
niet met andere voorstellen tot werkverschaffing is gekomen,
b.v, het maken van plavuizen. Deze kosten 9 a 10 ets. per
stuk. Het zou beslist voordeeliger voor de gemeente zijn,
zelf die steenen te doen vervaardigen. Eén arbeider kan, als
hij niet te hard werkt, 8 a 9 van die steenen per uur maken.
Tegenover de bewering van den heer Moll, dat de op
lossing van het loonvraagstuk bij de Suikerfabriek tot de
taak van de vakorganisaties behoort, voert spr. aan, dat de
heer Moll toch ook wel weet, dat aan de suikercampagne
bijna uitsluitend los personeel verbonden is. Daar het hier
dus geen vaste vakarbeiders betreft, kan er geen organisatie
voor hun belangen opkomen. Spr. vreest dan ook, dat de
directie van de Suikerfabriek bij het bepalen van de lóonen
met den gemeentelijken toeslag rekening zal houden. Ten
slotte verklaart spr., dat het hem vreemd voorkomt, dat de
oproeping voor deelnemers aan de campagne slechts één dag
vóór den datum van aanmelding in de bladen zou hebben
gestaan
De heer HAALMAN verklaart, nog in het geheel geen
genoegen te nemen met de voorgestelde verlenging van de
bestaande steunregeling, daar Burgemeester en Wethouders
de door hem verlangde toezegging nog niet hebben gedaan.
De heer M e ij v i s behoeft spr. niet te waarschuwen voor een
college van Burgemeester en Wethouders aan welks totstand
koming deze zelf heeft medegewerkt.
Spr. geeft toe, dat het Drentsche stelsel van werkver
schaffing hier moeilijk uitvoerbaar is, doch het waterlossings-
vraagstuk is ook in Brabant van zeer urgenten aard bij de
oplossing hiervan wordt een goede gelegenheid geboden tot
het te werk stellen van vele ongeschoolde krachten. Weliswaar