29 OCTOBER 1923. 549 van Zaterdag 13 October 1923 het volgende advies van genoemden raad „De Raad is van oordeel, dat wat de werkloosheidsverze kering betreft, de algemeene lijnen, welke voor de regeling „1923 gelden, in het algemeen van kracht moeten blijven „voor 1924. „Hij meent echter, dat het subsidiepercentage volgens het „Werkloosheidsbesluit 1917 voor 1924 als regel niet hooger „gesteld mag worden dan 100 0/0. „De Raad zou het tegenover de gemeenten, welke vrij- „willig toegetreden zijn tot het Werkloosheidsbesluit 1917, „billijk achten, indien het Rijk voor de helft zou bijdragen „in de kosten, welke de genoemde gemeenten zich moeten „getroosten voor het verleenen van steun aan leden van „werkloozenkassen, die volgens de bepalingen van de regle- „menten, welke tijdelijk buiten werking zijn gesteld, recht „op uitkeering zouden hebben gehad. „De Raad dringt er bij den Minister op aan, dat tijdig „voor 1924 bekend gemaakt wordt in welke mate de leden „dezer kassen, die recht op uitkeering hebben, maar haar „niet ontvangen, op steun zullen kunnen rekenen. „Het wil den Raad voorkomen, dat zij, die bekwaam en „geneigd tot werken, maar werkloos en zonder inkomsten „zijn, niet voor steun verwezen moeten worden naar de armen zorg. „De eerstbedoelde werkloozen moeten zoowel in het algemeen belang als in hun eigen belang gesteund worden buiten de gewone armenzorg om. „De Raad acht het zeer wenschelijk, dat in gemeenten, „waar werkloosheid ten gevolge van bovenaangeduide „oorzaken heerscht, steunregelingen in het leven worden ge- groepen. „Niet alleen dat den gemeentebesturen hiertoe de bevoegd heid moet worden gelaten, maar de Raad oordeelt het „daarenboven zeer gewenscht, dat aan gemeenten, voor wie „de financieele lasten uit dergelijke regelingen voortvloeiende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 549