29 OCTOBER 1923. „te zwaar mochten drukken, van rijkswege een deel der te „maken kosten worde vergoed. Gelet op de oorzaken der „werkloosheid en den aard der te verstrekken hulp is de „Raad van meening, dat er voor het Rijk geen principieel „bezwaar behoeft te bestaan aan de hierbedoelde gemeenten „die vergoeding te verstrekken". Mijnheer de Voorzitter, ziedaar dus het advies van een dergelijk hoogstaand instituut, een advies absoluut gelijk aan het advies der commissie van advies voor de werkloo- zenverzekering en arbeidsbeurs uitgebracht 19 Januari 1923. En wat zegt nu de meerderheid van Burgemeester en Wet houders Wij leggen dit en ook het advies van den Werk- loosheidsraad aan de Regeering een advies van menschen van den eersten rang en van onverdachte onpartijdigheid, menschen, die de sociaal-economische positie van ons land van een breed standpunt bezien naast ons neer en zenden de ergste slachtoffers van de tegenwoordige tijdsomstandig heden naar de armbesturen. Mijnheer de Voorzitter, het is U bekend, dat, zoodra de plannen der Regeering bekend waren, de vakcentralen, n.l. het R. K. Vakbureau en het N. V. V., hiertegen bij de Regeering zijn opgekomen en m.i. met recht. Immers, Mijnheer de Voorzitter, invoering van deze regeling zou beteeke- nen den dood voor de werkloozenkassen. Bovendien, welk een scheeve verhouding zou er ontstaan, wanneer deze regeling ten uitvoer zou worden gebracht. De werkloozenkassen, sociale instellingen bij uitnemend heid, zijn door de Regeeringsvoorschriften bijna alle verplicht den uitkeeringstermijn over twee jaargetijden te verdeelen. De toestand zou aldus worden het eerste halfjaar zijn de werklooze arbeiders een periode sociaal-volwaardig en ont vangen steun van hun werkloozenkas dan zijn zij „uitge trokken" en moeten naar de „bedeeling". In het begin van het tweede halfjaar trekken zij weer als sociale wezens uit hun werkloozenkassen, om daarna wederom het „individua lisme" der armlastigheid ten prooi te vallen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 550