552
29 OCTOBER 1923.
het volkomen met den Werkloosheidsraad eens, dat het
niet aangaat, de crisis-werkloozen te verwijzen naar de
armbesturen, doch hetgeen Burgemeester en Wethouders
thans voorstellen is iets geheel anders. Nu kan men wel
vragen: „waarom doet men dat nu; het gaat nu toch goed,"
maar men dient daarbij te overwegen, of de huidige regeling
kan blijven bestaan. Men kan de zaak dramatisch voorstellen,
doch dat kan spr. ook ten opzichte van den toestand der
gemeentekas. Spr. zal dit niet doen, maar men zal hem
toch moeten toegeven, dat de tegenwoordige wijze van
steunverleening de gemeente een aanzienlijk bedrag kost.
Het groote voordeel, dat Burgemeester en Wethouders in
deze nieuwe regeling zien, is dit, dat die vereenigingen beter
de gaatjes weten dan de Arbeidsbeurs om de werkloozen
te plaatsen. Want dit zal toch wel ieder met hem eens zijn,
dat het beste wat een werklooze overkomen kan, is, dat
hij werk krijgt.
Of de nieuwe regeling zal voldoen aan de verwachtingen
daaraan gesteld, is thans nog niet te zeggen, men moet
haar beschouwen als een proef, welke genomen wordt om
de gemeente bij haar werkloozenzorg te verlichten. Resu-
meerende, verklaart spr., het dus niet eens te zijn met den
heer Moll, dat de voorgestelde regeling moet worden
beschouwd als een oorlogsverklaring aan de vakorganisaties;
ontkent hij, dat door haar de crisis-werkloozen zouden
worden gestuurd naar de armbesturen en is hij van meening,
dat het nieuwe systeem voordeelen biedt, zoowel voor de
werkloozen, voor wie meer wegen zullen openstaan om
ergens geplaatst te worden, als voor de gemeentekas, welke
op den duur al die financieele offers wel eens te zwaar
zouden kunnen vallen.
De heer KORTEWEG zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Volgens art. 10 van de thans in werking zijnde regeling
worden de steunbedragen vastgesteld door de commissie voor