558 29 OCTOBER 1923 De heer COHEN protesteert tegen de voorstelling alsof deze verslechtering van de positie der werkloozen te wijten zou zijn aan het standpunt, hetwelk zijn fractie bij de wet houdersverkiezing heeft ingenomen. Spr. zal daar ter gelegener tijd en plaats nog wel eens op terugkomen. Voorts zegt spr. niet in te zien, dat men om de werkgelegenheid te ver ruimen de steunverleening moet overbrengen naar de arm besturen. Want, als die vereenigingen het goed meenen met de werkloozen en zij weten een gaatje om iemand te plaatsen, dan kunnen zij dat toch opgeven aan de Arbeidsbeurs, die er dan wel verder voor zal zorgen. Waar de directeur van de Arbeidsbeurs zooals dikwijls is gebleken zijn uiterste best doet om de menschen te plaatsen, kan spr. niet begrijpen, waarom men dan zijn toevlucht zou gaan zoeken bij de armbesturen, welke hen toch zeker niet beter zullen kunnen helpen. Spr. geeft den Wethouder van Financiën, die pas zoo kort in functie is, in overweging, indien hij bezuinigen wil, dit op iets anders te doen dan op de steunverleening. Spr. zal dan ook tegen dit voorstel stemmen. De heer VAN LUIJTELAAR vraagt, of de heer Moll er iets tegen zou hebben als de vereenigingen in kwestie alleen adviseerend optraden. De heer HORNIX is van meening, dat de storm, welke thans is opgegaan door de voorgestelde overbrenging van de steunverleening naar de armbesturen, niet zou zijn op gestoken, indien zij naar het Comité voor maatschappelijk hulpbetoon ware overgebracht. Spr. verklaart, in deze aan de zijde van de meerderheid in het college te staan. Alleen zou spr. art. 10 der ontwerp-regeling willen wijzigen in den zin als door den heer Appelboom aangegeven, daar spr. het een groot bezwaar vindt, dat de menschen bij de arm besturen moeten aankloppen. De heer ZIJLMANS sluit zich aan bij de zienswijze van de meerderheid in het College. Spr. is door de debatten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 558