57° 29 OCTOBER 1923. den persoon van den heer M e ij v i s, die toch reeds vele jaren in de thans opgeheven commissiën zitting had. De VOORZITTER antwoordt, dat inderdaad dezen morgen een schrijven van den Bestuurdersbond is ingekomen, waarin een tweede candidaat wordt voorgedragen De termijn, voor het doen van de opgave, was toen even wel reeds verstreken en de aanbeveling al bij den Raad in gezonden. Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders tegen de candidatuur-M e ij v i s berust op gronden aan het algemeen belang ontleend. Zij achten het n.l. niet wensche- lijk, dat een raadslid onder de omstandigheden, waarin de heer M e ij v i s ten aanzien van de werkloosheidszorg ver keert, in deze commissie wordt opgenomen. Mevrouw NEVE-REINTJES komt op tegen een dergelijke handelwijze. In de vergadering van 24 Augustus j.l. toch is besloten, het raadslidmaatschap met dat der commissie wèl vereenigbaar te achten. De heer COHEN vindt, dat Burgemeester en Wethouders op die manier het raadsbesluit van 24 Augustus 1.1. te niet doen. Spr. wenscht hier zijn afkeuring uit te spreken over de handelwijze van Burgemeester en Wethouders tegenover een bond van 1000 personen. De VOORZITTER zegt, dat men van Burgemeester en Wethouders niet kan eischen, dat zij iemand aanbevelen, dien zij op grond van verschillende omstandigheden niet voor de functie in quaestie geschikt achten. Heeft men ech ter bezwaren tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgedragen personen, welnu, men is immers vrij op ande ren te stemmen. Mevrouw NEVE-REINTJES begrijpt niet, dat er bij het opmaken der voordracht geen rekening wordt gehouden met de getalsterkte der organisaties.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1923 | | pagina 570